De wachtkamer

Meisje, heb je het koud, toe laat mij je verwarmen. Ach Meisje, toe laat mij je handen verwarmen, kom maar ik ben warm.Het meisje zit naast me, we wachten samen in de ongezellige wachtkamer. We wachten op hulp, we wachten al jaren, Hoe krijg je een eetstoornis uit je hoofd, hoe versla je de demonen? Ze beeft, ik beef mee op de aaneengesloten stoeltjes. Ze lijkt bang, ik ben minder angstig, ik weet wat er komen gaat. Ik vrees de hulpverlener niet meer, ik doe exact wat hij van me vraagt, ik ben een braaf leerling, ook al kost het me enorm veel kracht en moeite. 

Buiten is het koud, de wind giert, de ramen van de wachtkamer zijn vies en smerig. Ik durf niet goed te bewegen, bang dat het meisje valt. De een na de ander wordt opgehaald, wij blijven zitten, wij zijn vergeten, ons zien ze niet. Ik vraag me af wat zij nu denkt, wat gaat er door dat koppie heen, is ze zich bewust van mijn aanwezigheid of heeft de eetstoornis mij doen vervagen, ben ik niets voor haar, niets dan lucht. Ik wil haar vertellen dat ik haar begrijp, ik snap haar strijd, ik snap haar magerte maar het is tijd voor een verandering, zo kun je niet langer doorgaan, het houdt een keer op, dan zegt je hartje stop, ik kan niet meer kloppen in dit lichaam.

Het meisje ademt zacht, ik adem zwaar, moe van mijn fietstocht van Noordwijk naar Leiden, moe van de rit van huis naar hier. Ik kan dat nu, ik heb genoeg kracht verzameld, mijn lichaam is aangesterkt, ik heb gevochten voor mijn bestaansrecht. 

Ik wil haar vertellen over mijn gevecht, ik wil haar vertellen dat het kan, geen makkelijke weg maar haalbaar, ook voor haar. Ze wordt geroepen, een vriendelijk ogende vrouw komt haar ophalen, ze lijkt wel een reus vergeleken met mijn buurvrouw, het meisje in de wachtkamer. Ik groet haar vriendelijk, hopelijk tot ziens. Ze is breekbaar, fragiel, een schim, ik voel me verdrietig, ook ik zou niet tot haar doordringen, daarvoor zit het te diep.

Plaats een reactie